Printversie

EEN VERHAALTJE BIJ EEN KAARTJE: VAN GASTEL - OVER BAKKERS EN KOEKJES





Inleiding

Op 10 augustus 1902 verstuurde Julia Loos een kaartje naar "Mademoiselle A. Van Gastel en Monsieur Jos Van Gastel rentier Rozendaal". Geen adres en geen verdere groet of tekst. Wie was Julia Loos en wie waren de ontvangers van het kaartje? Kon dat kaartje wel aankomen zonder adres? Allemaal vragen die nieuwsgierig maken.

De ontvangers van het kaartje: Mademoiselle A. Van Gastel en Monsieur Jos Van Gastel rentier Rozendaal

Roosendaal kent een historie die teruggaat tot de dertiende eeuw. In die tijd bestond Roosendaal slechts uit een verzameling aan buurtschappen, zoals Langdonk, Hulsdonk en Kalsdonk. In 1451 werd de Roosendaalse Vliet bevaarbaar gemaakt en kreeg Roosendaal een haven. Roosendaal speelde hiermee een belangrijke rol in het transport van de turf. Met de Tachtigjarige Oorlog kwam een einde aan de glorietijd. In 1809 werd Roosendaal onder Lodewijk Napoleon tot stad verheven. Echter met de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden werden de stadsrechten alweer ingetrokken. Pas in 1851, met de invoering van de gemeentewet, kreeg Roosendaal haar stadsrechten weer terug. In de eerste decennia van de negentiende eeuw heerste er in het dorp Roosendaal grote armoede. Er was nauwelijks sprake van industrie. In 1816 was er alleen een bierazijnbrouwerij, twee bierbrouwerijen, een hoedenfabriek, zeven leerlooierijen, twee messenmakerijen, een olieslagerij, twee windkorenmolens en een waterkorenmolen. Het is in deze armoedige tijd dat Josephus (Jos) van Gastel als zoon van Johannes van Gastel en Maria van Eekelen op 22 april 1829 in Roosendaal werd geboren. Hij was het tiende kind op rij. Vader Johannes was broodbakker en Josephus trad net als zijn broer Jacobus in de voetsporen van zijn vader en werd uiteindelijk brood-, koek- en suikerbakker. Zijn vader was van Etten, net als zijn opa Jacobus die overigens schoenmaker was. Josephus heeft zijn moeder nooit echt gekend, want zij stierf in het kraambed toen hij nog geen 2 jaar oud was. Zijn vader heeft hem alleen grootgebracht en oom Marijn van Eekelen was toeziend voogd. Op 27 juni 1864 trad Josephus in Essen (B) in het huwelijk met Maria Angelica Anatolia (Nathalie) Smeijers. Nathalie werd op 28 september 1840 in Essen geboren als dochter van Joannes Baptista Smeijers en Lucia Cornelia Aerden.

Afb.: Josephus van Gastel © Andrea Elst

Afb.: Nathalie Smeijers © Andrea Elst


Het echtpaar vestigde zich na hun huwelijk aan de Varkensmarkt, de huidige Bloemenmarkt (sinds 1922), te Roosendaal. Ze kregen samen in ieder geval 12 kinderen: Uit notariële aktes blijkt dat in 1888 vader Josephus als bakker stopt en in obligaties, hypotheken en verkopen van woningen ging doen. Hij ging dus rentenieren, dat verklaart dan ook dat het kaartje aan hem als "rentier" werd gestuurd.
Vader Josephus en Nathalie van Gastel-Smeijers zorgden er voor dat hun kinderen een goede opleiding kregen. De oudste zoon van Josephus en Nathalie, Jan, ging op dertien jarige leeftijd naar het Bisschoppelijk College te Roermond. Het Bisschoppelijk College was in 1851 gesticht als een katholieke jongensschool voor middelbaar onderwijs. Lang hield Jan het niet vol op het college, want aan het einde van zijn eerste schooljaar kwam hij al terug naar huis. Volgens het bevolkingsregister was dat op 12 augustus 1879. Jan trad in de voetsporen van zijn vader en werd dus banketbakker. Op tweeëntwintigjarige leeftijd, in 1888, trad Jan in het huwelijk met Maria Anna Josephina Merkelbach. Maria kwam duidelijk uit een gegoede familie. Zij was de dochter van de in Zwaluwe wonende meelfabrikant Cornelis Jacobus Merkelbach en Anna Carolina Maria van Poppel. Vader Cornelis had een broer Johannes die ook fabrikant was. Hij was een van de getuigen bij het huwelijk. Naast Johannes was er nog een broer, Willem, hij was niet geheel een onbekende in Nederland. Willem was vroegtijdig in de industriële onderneming van zijn vader ingewijd. Kort nadat zijn vader overleed nam hij de leiding van de meelfabriek in Moerdijk over. De meelfabriek stond aan de Steenweg deze was door zijn vader in 1860 gesticht. In 1913 werd het complex verkocht. Willem was in 1872 ook medeoprichter van de ijzer- en metaalgieterij te Princenhage en de draadnagelfabriek. Uit beide fabrieken trok hij zich terug vanwege drukke ambts- en andere bezigheden. Willem was namelijk in 1877 tot lid der Provinciale Staten van Noord-Brabant gekozen en heeft dit ambt dertien jaar bekleed tot hij in 1890 als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal werd afgevaardigd. Hij werd ook president van het college van regenten van het R.K. Burgerweeshuis en van het Oude-Mannenhuis te Breda. Door zijn verdiensten werd hij benoemd tot de ridder in de orde van de Nederlandschen Leeuw en commandeur in de orde van den H. Gregorius de Grooten.
Jan en Maria van Gastel-Merkelbach kregen in ieder geval samen vier dochters en twee zoons. Ook hun kinderen konden rekenen op een goede toekomst. Een van de dochters trouwde met een bankdirecteur en de oudste zoon werd notaris. Deze laatste heeft nog een poosje in de Stationsstraat te Essen (B)gewoond en wel schuin tegenover het Gildenhuis. Jan oefende zijn vak niet lang uit. In notariële aktes van 1902 stond vermeld dat hij zonder beroep was en in die van 1904 stond hij als rentenier geregistreerd. Hij handelde volop in obligaties, hypotheken en onroerende goederen. De zaken gingen blijkbaar goed, want in 1903 ging het gezin op stand wonen in Roosendaal. Op 23 juni 1903 kocht Jan een perceel bouwterrein aan de Burgerhoutsestraat ter grootte van ongeveer drie aren met het daarop door de verkooper gesticht huis en schuur, plaatselijk gemerkt wijk G nummer 1a. Dit pand bestaat nog steeds onder het adres Burgerhoutsestraat 1. De woning aan de oost kant was eigendom van de architect Marinus Vergouwen, aan de west kant bevond zich het eigendom van Leonardus Christophorus Cornelis Maria de Bruijn. Hij kocht het huis van Petrus Adrianus Gerardus van Gilse, grondeigenaar en bierbrouwer. Petrus was in 1819 geboren en werd in 1838 terwijl hij aan de katholieke universiteit van Leuven studeerde terug naar huis geroepen vanwege een ongeneeslijke ziekte van zijn vader. Hij moest als twintigjarige de leiding over de bierbrouwerij op zich nemen, die van de wijnhandel en een landbouwbedrijf. Daar kwam nog eens het beheer over vele eigendommen bovenop. Zijn ouders overleden in respectievelijk 1847 en 1848. Hij breidde zijn eigendommen uit en verkocht de gronden weer voor een goede prijs. Het geld gebruikte hij voor de bouw van een suikerfabriek, de gasfabrik en de kerk van de paters redemptoristen. Hij liet straten aanleggen en aan die straten liet hij hier en daar huizen bouwen en eacute;eacute;n van die huizen was dus het huis dat Jan kocht. Petrus had dat huis in 1901 laten bouwen naar ontwerp van de architect Marinus Vergouwen die dus naast dat pand woonde in het huis met het huidige adres Burgerhoutsestraat 3.

Afb.: Burgerhoutsestraat te Roosendaal. Links het eerste huis was waar Jan en Maria van Gastel-Merkelbach woonden ©


Op 30 juni 1920 vertrokken Jan en Maria met twee nog thuiswonende dochters naar Antwerpen, daar ging Jan verder met zijn beroep als rentenier. Maria kwam te overlijden en op 10 februari 1928 hertrouwde Jan in Antwerpen met Hélèna Marie Joséphina Cornélie Pharzyn. Hélèna overleed op 28 juni 1954 in Wilrijk. Jan overleed 17 januari 1955 in het Stuivenberggasthuis, Arthur Goemaerelei 41 in Antwerpen.

De jongste broer van Jan, jongste in leven gebleven zoon van Josephus en Nathalie, Antoon, kreeg net zoals zijn oudere broers een goede opleiding. Antoon ging 16 september 1985 op internaat bij Saint Louis in Oudenbosch. Op 24 juli 1889 kwam hij terug naar huis maar vertrok al vrij vlot naar het internaat in Kerkrade. Op 13 februari 1900 trad hij met Elisabeth Maria Johanna Cornelia van de Meerendonk te Boxtel in het huwelijk. Op dat moment was Antoon tabakskerver. In mei 1924 vertrok het echtpaar vanuit Boxtel naar Berchem (B) om uiteindelijk in juli 1927 in Antwerpen (B) te gaan wonen. In de tussentijd was Antoon handelsvertegenwoordiger geworden. Het echtpaar kreeg zeven kinderen.
Wat de Belgische politie betreft was Elisabeth niet bepaald op heer mondje gevallen getuige een proces-verbaal vanwege smaad in de uitoefening van een politieagent zijn dienst. Antoon en Elisabeth woonden op het moment van de gebeurtenis aan Cuylitsstraat te Antwerpen. Zij klopte, op 13 maart 1940, door het venster op de eerste verdieping haar stofborstel uit. Volgens de politieagent om de voorbijgangers te bevuilen. Hij beweerde dat zij op dat moment de volgende opmerking tegen hem maakte: "Ik zal kuisschen op zijn Belgisch, die doen het niet". Hetgeen hij aanzag als smaad in de uitoefening van zijn dienst. Tijdens het verhoor verklaarde Elisabeth: "Het is juist dat ik mijn stofborstel uitklopte over straat door het venster: ik wist niet dat dat verboden was. Ik heb dan ook tegen mijn dochter gezeid: Dan zullen wij maar niet meer kuisschen, dat zal het beste zijn. Dan heb ik gezeid Jawel, op zijn Belgisch. Ik geloof niet dat ik daar iets bijgevoegd heb. In elk geval de woorden die de agent rapporteert geloof ik niet aldus te hebben uitgesproken. Het was in elk geval niet mijn bedoeling den agent te smaden". Aldus ging het proces-verbaal naar de Procureur des Konings. Het was niet de eerste keer dat het echtpaar in aanraking kwam met de politie. Op 8 augustus 1927 werd een proces-verbaal opgesteld in verband met wanorde, stoornissen en vechten in bende op de Keyzerlei.
Elisabeth werd op 2 mei 1947 opgenomen in het Stuivenberggasthuis waar ze op 12 mei 1947 al weer vertrok. Een jaar later 4 juni 1948 werd ze in het St. Elisabeth gasthuis opgenomen waar zij op 11 juni 1948 overleed. 27 november 1948 overleed ook Antoon. Het echtpaar liet zeven kinderen achter.


Afb.: Constant van Gastel (© Andrée Elst)


De tweede, in leven gebleven zoon, van Josephus en Nathalie, Constant, was duidelijk de bolleboos van de familie. Vanaf 29 september 1882 studeerde hij in Ginneken en van daaruit ging hij op 27 oktober 1884 naar Hoeven. In 1891 ging Constant naar Utrecht om daar voor apotheker te studeren. In juni 1895 was hij klaar met zijn opleiding en kwam terug naar huis. Op 2 juli 1895 vertrok hij naar Arnhem om daar zijn beroep uit te oefenen. Hij hield het slechts twee jaar uit in Arnhem en kwam op 22 december 1897 weer bij zijn ouders wonen. Op 12 maart 1898 begon hij op het ouderlijk adres, Varkensmarkt 1 zijn eigen apotheek. Dat werd in de kranten toen aangekondigd met de tekst "Hopende door een accurate en prompte bediening het vertrouwen en de gunst mijner medeburgers te winnen, heb ik de eer te zijn Uw dw. Dr. C. van Gastel". Blijkens een notariële akte van 1 mei 1901 koopt Constant een huis met schuur en erf aan de "Varkensmarkt" te Roosendaal, sectie L nr. 1664, groot 2,21 are voor fl 8.500,- van de rentenier Arnoldus Henricus Bogers. De gang, liggende ten noorden van het verkochte, was gemeenschappelijk eigendom met de eigenaar van het aangrenzend perceel sectie L nummer 1787. De oorspronkelijke naam van de Varkensmarkt was Paardenmarkt. Het werd Varkensmarkt genoemd naar de op maandagen daar gehouden markt. In 1920 werd op verzoek van enkele bewoners de naam aangepast. Zij vonden de naam niet overeenkomen met hun status. De nieuwe naam werd Bloemenmarkt, de naam die tot op heden nog steeds wordt gebruikt. De Varkensmarkt ligt in het verlengde van de Markt, waar het oude stadhuis staat. Samen vormden de Markt en de Varkensmarkt sinds de vroege zestiende eeuw het centrum van Roosendaal en de omliggende dorpen en gehuchten en dragen nadrukkelijk bij aan de ontstaansgeschiedenis van Roosendaal. Naast het oude stadhuis staat de Sint Janskerk, deze is van 1839. De toren dateert nog van de zestiende eeuw. Het merendeel van de huidige bebouwing van de Varkensmarkt dateert in hoofdzaak uit het einde van de 19de eeuw, begin 20ste eeuw. De bebouwing, die vroeger bebouwing heeft vervangen, is twee- en drie bouwlagen hoog en heeft kappen deels haaks, deels evenwijdig aan de straat. Achter de Sint Janskerk, het huidige Tongerloplein, lag rond 1900 het Kerkplein. Dit was een omhaagd weiland, dat dienst deed als kerkhof. Tevens bevond er zich een godshuis (een verblijf voor zeer arme mensen), een kapel en een woning. Het perceel dat Constant kocht ligt links (schuin) naast de kerk. Het perceel grensde aan de Paardeloop, dit was aanvankelijk open water en later overkluisd. Aan de zuidzijde van het perceel lag de Molenstraat en de Varkensmarkt (Bloemenmarkt). Constant gaf vrij snel de opdracht een mooi nieuw huis te bouwen op de aangekochte grond. De bouwtekening kwam van architect Vergouwen. De afgeschuinde hoek van het pand (destijds ook op de begane grond) herinnert aan de oorspronkelijke situatie. Het pand werd gebouwd met rode baksteen in kruisverband onder invloed van de Overgangsstijl. Er werd gebouwd op een diep, enigszins gerend grondoppervlak. Het werden drie verdiepingen, te weten de begane grond, een bovenverdieping en een zolderverdieping dat zich onder een samengesteld zadeldak bevond. In de voorgevel, schuin boven de drie vensters op de bovenverdieping, werden in de vier gevelvlakken een siertegel geplaatst met elk een andere afbeelding. Elke afbeelding stond in het teken van de apothekersfunctie van het pand. Medio februari 1902 was het pand klaar voor gebruik. Op 2 maart 1902 was in de krant te lezen dat de apotheek naar de overkant van de Varkensmarkt was verhuisd.
Naast het uitoefenen van het apothekers vak hield Constant zich ook bezig met het verstrekken van obligaties en hypotheken. Begin jaren dertig deed hij de apotheek samen met apotheker Evers. Naar aanleiding van de nieuwjaarswensen die in het Dagblad van Noord-Brabant werden vermeld is in ieder geval vast te stellen dat Constant tot en met eind 1941 bleef werken als apotheker. Tot die tijd bleef de apotheek "Fa. C. van Gastel" genoemd. Daarna ging de apotheek over naar apotheker Evers.
Naast apotheker was Constant ook weldoener van de St. Janskerk. Constant, die ongehuwd bleef, overleed op 2 november 1945. Zijn graf is terug te vinden op Rooms Katholieke begraafplaats aan de Bredaseweg te Roosendaal van de parochie St. Jan.

Afb.: Varkensmarkt (huidige Bloemenmarkt), met zicht naar Markt. Rechts het huis met de drie dakkapelletjes was apotheek Van Gastel ©


De kinderen van Josephus en Nathalie gingen langzaam maar zeker allemaal de deur uit. Terwijl Constantinus naar de overkant verhuisde bleven de ouders op het oude adres wonen. Adriana bleef thuis wonen. En er kan met zeer grote zekerheid geconcludeerd worden dat zij de ontvanger van het kaartje was dat door Julia Loos op 10 augustus 1902 verstuurd was. Er mag van uit gegaan worden dat de postbode in die tijd de familie Van Gastel wel kende en de ansicht in de juiste brievenbus wist te doen.
Op 13 juli 1904 kwam vader Josephus te overlijden aan papilloma vesicae (blaaskanker), moeder Nathalie overleed 17 januari 1907 aan apoplexia cerebri (beroerte). Adriana bleef samen met haar, inmiddels terug naar huis gekomen, zus Maria Johanna Christophora achter in het ouderlijk huis. Ook Adriana had de smaak te pakken gekregen in het verstrekken van (hypothecaire) leningen net als haar vader en broers. Zij kon zich daar blijkbaar voldoende mee bedruipen, want per slot van rekening werd steeds in de notariële aktes gezet dat zij geen beroep had. Haar zus vertrok op 3 februari 1909 naar Oisterwijk. Over haar is verder heel erg weinig bekend behalve dat zij in het huwelijk trad met Martinus Hendrik Petrus Kluytmans. Adriana bleef niet lang alleen achter, zij verhuisde, samen met de ook in Roosendaal geboren Antonetta de Waal, op 24 mei 1909 naar Teteringen .

Afb.: Het bidprentje van Josephus van Gastel © Andrea Elst

Afb.: Het bidprentje van Nathalie Smeijers © Andrea Elst


Adriana en Antonetta bleven niet erg lang in Teteringen wonen. Zij woonden vanaf 6 december 1909 aan de Zuiderlei 181 te Antwerpen. Op 25 januari 1910 trad Adriana met Aloijsius Maria Petrus Arntz in het huwelijk. Aloijsius was op 12 augustus 1874 in Muiden geboren als zoon van advocaat Theodorus Stephanus Wilhelmus Arntz en Geertruida Godefrida Petronella Lambooij. Zij stamden af van het geslacht Arntz uit Millingen aan de Rijn in de provincie Gelderland (Nederland). Millingen is een klein dorp aan de grens van Duitsland, vlakbij Nijmegen. Het geslacht Arntz speelde een belangrijke rol in de Gelderse steenindustrie. Generaties lang waren zij onder andere steenbakker. Op 15 juni 1912 kregen Adriana en Aloijsius een zoon, Constant Theodoor Steven Willem. Antonetta de Waal, die met Adriana was meegekomen vanuit Teteringen, bleef jarenlang bij het gezin wonen als dienstmeid. Hier zat alleen tijdens Wereld Oorlog I een onderbreking in, althans in deze periode raakt Antonetta even buiten beeld. Op 15 oktober 1914 kwam Adriana samen met haar man en zoon in Roosendaal aan, nadat zij Antwerpen ontvlucht waren vanwege de zware inval door de Duitsers. Zij en haar gezin kregen gedurende de oorlog onderdak bij haar oudste broer Jan op de Burgerhoutsestraat 3 (nu huisnummer 1) in Roosendaal. Na de oorlog keerden ze weer terug naar Antwerpen, en kwam Antonetta weer bij het gezin als dienstmeid wonen. Begin 1940, WOII was inmiddels aan de gang, lag er voor zowel Aloijsius als voor Antonetta een verzoek voor het opstellen van een proces-verbaal indien zij werkten zonder arbeidsvergunning. Voor Aloijsius was dit uiteindelijk geen probleem daar hij aangemerkt werd als de afgevaardigde beheerder en algemeen bestuurder van de verzekeringsmaatschappij "De Eerste Belgische", gevestigd aan de Italiëlei 69 te Antwerpen. Hij kon op die manier niet als werknemer worden gezien. Aloijsius had deze verzekeringsmaatschappij zelf opgericht toen hij zich op 23 juni 1908 in Antwerpen had gevestigd. Voor Antonetta lag de situatie heel anders omtrent haar arbeidsvergunning. Haar werd ten laste gelegd dat zij als vreemdelinge zonder arbeidsvergunning werkte en deze ook nooit had aangevraagd. Aloijsius werd beticht of verdacht van het te werk hebben gesteld van een vreemdelinge zonder arbeidsvergunning. Antonetta werd zelf op 30 januari 1940 verhoord. Zij verklaarde ongeveer 30 jaar in dienst te zijn van de heer Arntz, wonende aan de Amerikalei 225. Ze zou al gedurende lange tijd in dienst zijn als dienstmeid en sinds enige tijd als huishoudster. Antonetta beweerde niet betaald te worden voor haar diensten, zij kreeg alleen kost en inwoning. Er werd volgens haar wel maandelijks door de heer Arntz aan de Nederlandse staat een pesioenbijdrage betaald. Zij wist, volgens haar zeggen, niet dat ze in deze omstandigheden een arbeidsvergunning moest bezitten om in dienst te blijven van de heer Arntz. Zij had dan ook nooit een vergunning aangevraagd. Zij gaf aan ook niet op de hoogte te zijn of de heer Arntz iets geregeld had voor haar. Twee dagen later werd Aloijsius verhoord. En ook hij gaf aan dat Antonetta ongeveer 30 jaar bij hem in dienst was als dienstmeid. De laatste 10 jaar hielp zij nog slechts in het huishouden. Ze zou daar geen werkloon voor ontvangen volgens zijn zeggen. Antonetta "wordt als een kind van het huis behandeld" gaf Aloijsius aan. Hij betaalde inderdaad haar pensioenbijdragen aan de Nederlandse Staat. Aloijsius sloot af met de opmerking dat hij van mening was dat gezien de bijzondere omstandigheden Antonetta niet aangezien kon worden als een werkneemster en dat hij het daardoor overbodig vond om voor haar een arbeidsvergunning aan te vragen. Er ging een afschrift van het proces-verbaal naar het vreemdelingenbureau en de procureur generaal. Antonetta ging in 1952 terug naar Nederland. Aloijsius overleed op 22 januari 1947 in Antwerpen. Zijn zoon die in de voetsporen van zijn vader was getreden zette de verzekeringsmaatschappij voort. Het was onder zijn bewind dat de verzekeringsmaatschappij "De Eerste Belgische" in 1984 werd overgenomen door de verzekeringsmaatschappij AGF.
Adriana verhuisde naar de Harmoniestraat 48 te Antwerpen. Op 23 mei 1956 om 11:30 uur overleed zij in de woning aan de Moerkantsebaan 41 te Essen. De 62-jarige Petrus Simons en de 55-jarige Franciscus Van Thillo, beiden buren, waren getuigen bij de aangifte. Negentien jaar later komen we ook de naam van een nichtje van haar op dit adres tegen. Zij overleed hier in 1981 en ligt begraven op de begraafplaats Statie te Essen.

Afb.: Moerkantsebaan 41 te Essen. © M.J. de Boevere


De schrijfster van het kaartje: Julia Loos

Maar wie was nu toch de schrijfster van het kaartje?
Julia Loos heette voluit Julia Maria Adriana Loos en werd op 15 juli 1874 in Essen (B) geboren . Zij was een dochter van Joannes Loos en Anna Maria Catharina Smeijers. Joannes en Anna waren op 6 januari 1862 in Essen in het huwelijk getreden. Zij kregen samen zeker tien kinderen, vier zoons en zes dochters. Julia was het achtste kind. Vader Joannes was 8 mei 1839 geboren in Rucphen. Hij was een zoon van Cornelius Loos en Cornelia Mies. Het gezin Loos-Mies was in 1852 naar Essen gekomen toen ze de pastoorshoeve hadden gekocht.
Moeder Anna stamde af van Joannes Baptist Smeijers en Cornelia Lucia Aerden. Joannes Baptiste was de derde generatie smid in Essen. Zijn opa, afkomstig van Dessel, had zich rond 1718 als smid in Essen gevestigd. Het bedrijf ging vijf generaties lang van vader op zoon over. Dit duurde tot medio 1958. Joannes Baptiste en Cornelia Lucia hadden naast Anna Maria Catharina zeker nog zes kinderen, daaronder Maria Angelina Anatolia, de vrouw van Josephus van Gastel. Julia stuurde haar kaartje dus aan haar nichtje Adriana die nog thuis woonde bij haar ouders Josephus en Maria Angelica Anatolia van Gastel-Smeijers. Julia bleef ongehuwd en werd slechts 52 jaar oud. Zij overleed op 23 november 1926 te Essen (B).

Parenteel van VAN GASTEL

Geboren º
Gedoopt ˜
Getrouwd X
Overleden †

Parenteel van SMEIJERS


Bron: Kon. Heemkundige Kring Essen, De Spycker, diverse nummers.
         Bevolkingsregister Roosendaal, Antwerpen eo
         Burgerlijke stand Roosendaal eo
         Diverse websites
         en met dank aan diverse inwoners van Roosendaal en Essen